Op 26 maart 1818 werd voor de gemeente Bergharen een brandreglement vastgesteld. Daarin werden opgenomen de maatregelen, welke bij brand moesten worden uitgevoerd. Het reglement werd goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 27 mei 1818. In feite werden zoveel mogelijk mensen ingeschakeld om brand te bestrijden. Als er brand uitbrak moesten de brandmeesters de klokken laten luiden en de nachtwachters of iedereen, die de brand ontdekte, moest uitroepen: bra-a-a-a-and en tevens de plaats van de brand noemen. Ze moesten kloppen op de deuren en vooral de opzichters van de brandspuit en de leden van het gemeentebestuur waarschuwen. Schout en leden moesten ijlings naar het gemeentehuis gaan voor de nodige instrukties en de Schout spoedde zich dan in sneltreinvaart naar de plaats van de brand om orders te geven, terwijl de veldwachters al even hard moesten lopen om hem van dienst te zijn. Alle leden van de rustende schutterij en inzonderheid het wachtdoende brandpiket moesten verschijnen met emmers water, brandhaken, ladders en andere gereedschappen. De zwakste mensen moesten bij de emmers en gereedschappen blijven en de sterkere mannen moesten het vuur te lijf. Wie verzuimde, werd later bij de schutterij gestraft. De mensen in de buurt van de brand moesten tonnen, vaten of kuipen met water gereed zetten. Was het donker, dan moesten zij de lantaarns buiten hangen en/of een andere lamp of kaars voor het raam zetten. Ieder gezin was verplicht een houten wateremmer in zijn bezit te hebben en met rode verf moest er de naam op gezet worden. Er waren drie opzieners of brandmeesters aangesteld, die het beheer hadden van de spuit en ook ieder een sleutel hadden van het brandspuithuis. De sleutel moest bij de buurman in bewaring worden gegeven. Bij het uitbreken van de brand was iedereen, die een paard had, verplicht zich met dat paard met haam en repen te melden, om de brandspuit en kuipen te vervoeren. Weigering zonder geldige redenen leverde een boete op van f 10,- en een gelijke boete voor iedereen, die in de weg liep. De veldwachter moest daar rapport over uitbrengen aan de Schout. Wie er met zijn paard het eerst bij was, kreeg een premie van f 6,- en als het dan niet gebruikt hoefde te worden, toch nog f 3,-. Voor het aanvoeren van de eerste brandhaak kreeg men f 2,-, voor de tweede f 0,75 en de volgende zes 50 centen. Werden de haken niet gebruikt, dan leverde de aanvoer toch nog de halve premie op, maar dan moesten de haken wel terug gebracht warden. Vaklui, zoals timmerlieden, metselaars en lei- en strodekkers, moesten, waar nodig, het dak op, om vandaar de brand te bestrijden. Weigerden ze dan kregen ze een boete van f 6,-. Wie bij de brand aanwezig was en gevraagd werd te helpen, kreeg een boete van f 8,-, als hij weigerde.
De gemeente was verplicht tenminste vier haken te kopen en deze op te slaan in vier verschillende huizen, verspreid in de gemeente. Wie in de buurt van de brand woonde en een pomp had, was op bevel van de Schout of een brandmeester verplicht toe te laten, dat er gebruik gemaakt werd van de pomp, de regenbak of regenput. Bij weigering kon de sterke arm en met name de veldwachter ingrijpen op straffe van een boete van f 12,-. Wie materialen achterhield of verborg werd met een passende straf bedeeld. Ieder jaar, voor eind september, moesten de schoorstenen worden geveegd en als de veldwachter bij controle dan ontdekten dat hieraan niets of onvoldoende was gedaan, moest er f 10,- worden gestort. Dat reglement zat dus goed in elkaar en er hoefden nagenoeg geen boetes te worden opgelegd. Brand heeft altijd iets fascinerends. Men holt er op af, of er iets te halen is en vroeger was dat bovendien, omdat er iets te verdienen viel. In 1823 informeerde de gouverneur van de Provincie hoe het met het reglement en de materialen gesteld was. Als antwoord kon worden gegeven, dat er een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd brandreglement was. Het dorp Bergharen had een brandspuit, in vroeger dagen aangeschaft, terwijl Leur en Hernen een beroep konden doen op Wijchen en Bergharen. Het zou beter zijn, als beide plaatsen ook een eigen spuit hadden, omdat b.v. Leur wel een uur gaans van Bergharen ligt, maar daar was geen geld voor. Brandmeester in die tijd waren P. Willems, J. Frans, P. Burgers en P. Sengers uit Bergharen. Tussen 1839 en 1844 werden zeventien brandemmers aangeschaft en negen brand-haken, waarvan er drie werden gestationeerd in de Hervormde Kerk in Bergharen, drie in de Hervormde Kerk in Leur en drie bij de landbouwer Sengers aan het Neerveld. Tot 1848 ging het goed met de spuit, maar toen werd de gemeenteraad gevraagd f 250,- beschikbaar te stellen voor reparaties. Zonder slag of stoot ging dat niet, want de Hernense en Leurse raadsleden kwamen in het geweer. Er mocht slechts f 200,- aan worden gerepareerd en die zouden ten laste komen van de afdeling Hernen en Leur. Daarvoor in de plaats moest het dorp Bergharen afstand doen van het uitsluitend eigendomsrecht. Bovendien moest de spuit geplaatst worden in het dorp Hernen als middelpunt van de gemeente. Daarvoor werd dan aan de school, die destijds in het dorp ongeveer tegenover smederij en café Vergeest midden op straat stond, een bergplaats gebouwd en die kosten kwamen weer ten laste van het dorp Bergharen. Een gedeelte van die bergplaats moest afsluitbaar zijn, om er arrestanten in te kunnen opsluiten. Schilder van Lubeek werd tot brandmeester benoemd en was meteen ‘direkteur van het brandweerwezen’ in Hernen. Hij werd later opgevolgd door zijn zoon A. van Lubeek, die echter in 1917 ontslag nam, waarna de brandweer werd gereorganiseerd. De jaarwedde van de brandmeesteropzichter werd in 1918 gebracht op f 5,- per jaar en de gewone brandmeesters verdienden f 3,- per jaar. Uit de gegevens van vijf jaar tevoren n.l: in 1913 blijkt, dat de brandweermannen het toen met f 1,50 per jaar moesten doen. Ze hadden overigens goede klandizie. Het brandde best wel een paar keer per jaar. Op 16 april 1852 brak er zelfs brand uit in de archiefkamer van het gemeentehuis. Oorzaak onbekend, maar de schade bleef beperkt tot het verbranden van een kist met kadasterkaarten van Bergharen, Hernen en Leur. Gelukkig had het kadaster die kaarten ook. In 1909 werd de vergoeding voor het aanvoeren van de brandspuit bepaald op f 2,-, duidelijk lager dus dan in het reglement van 1818. Dat reglement was overigens in 1854 al herzien. In 1910 werden bepalingen ingevoerd omtrent brandpreventie bij en in gebouwen en hooi- en korenspuiten. Er waren ook bepalingen voor de pijproker, maar met een dopje of deksel op de pijp kon de roker rustig zijn gang gaan. Voor de kinderen van acht jaar en ouder zat het in die tijd ‘beter’ dan tegenwoordig, want het was toegestaan aan hen buskruit, vuurwerk en lucifers te verkopen of te geven. Wat betreft het vervoer van de brandspuit werd vanaf dat jaar bepaald dat dit moest geschieden door de opperbrandmeester of bij afwezigheid door de oudste brandmeester. Er was nog wel iets te verdienen voor degene, die zijn paard uitleende. De prijs was ook slechts f 3,-. Wie zich bij brand door moed en ijver had onderscheiden, kon een beloning krijgen, waarover door de gemeenteraad werd beslist. Bekend is hier het verhaal van een man, die niet zonder gevaar in 1936 een bovenla uit een kast haalde en daarin bevond zich een oude sok met aardig wat zilvergeld. – De beloning was eveneens een gulden en die werd uitbetaald door een der veldwachters. Hij bracht niet die ene gulden, maar tien dubbeltjes. De kans op een fooi van 10% zat er dan beter in en hij had goed gegokt. Hij kreeg naast een kop koffie ook een dubbeltje. In 1916 kon van de gemeente Haaksbergen voor f 125,- een tweedehands brand-spuit worden aangekocht, maar de raad vond de prijs te hoog. In 1927 kwam die brandspuit er wel en met name voor het dorp Bergharen. In de vergadering van 5 mei 1927 legde de voorzitter een aantal fotografieën van brandspuiten uit de magazijnen der artillerie-inrichting te Zaandam. Besloten werd daarop in te gaan. Daarover waren twee raadsleden een dagje naar Zaandam geweest. Op 21 mei 1927 deelde de burgemeester aan de raad mede, dat de heren in Zaandam waren geslaagd en de spuit een dezer dagen zou arriveren. Er zat ook nog 200 meter slang bij en daarvan werd een gedeelte voor de Hernense spuit bestemd. De spuit had nog geen onderdak. Er moest eventueel een nieuwe garage gebouwd worden. Burgemeester Janssen had zijn buurman Wim van der Aa eens gepolst, om de spuit bij hem tijdelijk te stationeren in de schuur. Maar Wim vroeg er f 25,- per jaar voor en die huur vond hij te hoog, maar mogelijk was er met hem nog te marchanderen. Na wat heen en weer gepraat dacht een van de raadsleden, dat er nog wel ruimte was in het huis van de weduwe de Jong vooraan in de Molenweg en Burgemeester en Wethouders werden gemachtigd deze zaak te regelen naar bevinding. In 1930 werd bij het gemeentehuis op de hoek van de Stompendijk-Wijksestraat een nieuwe brandweergarage gebouwd voor f. 897,-. In 1932 bestond het personeel uit zestien personen voor elke brandspuit als pompers en wateraanbrengers en per persoon f 1,50 vergoeding. De klokkenluider ontving per keer f 1,-. Ieder brandweerhuisje kreeg een petroleumlampje. Het was waarschijnlijk te duur om de in 1929 in de gemeente binnen gedrongen elektriciteit ook daar aan te leggen. Blijkbaar waren de brandweerlieden het met die beslissing niet eens, want er werd op 8 augustus 1932 met de burgemeester over vergaderd. Met ingang van 1933 werd de vergoeding voor de opperbrandmeester f 10,- per jaar en de brandmeester f 5,-. Pompers en wateraanbrengers kregen f 0,40 per uur.
Op de voorgrond de brandweer “kazerne” met houten deur.
Er is zo goed als niets opgetekend uit de oorlogsjaren. In 1946 werden zeven brandputten gemaakt, die de toen niet onbelangrijke som van f 14.366,42 hebben gekost. Zij deden en doen tevens nog steeds dienst als meetputten voor de grondwaterstand. In een verslag over de jaren 1947 t/m 1949 staat opgetekend, dat de gemeente met de brandweer op de goede weg is en dat zelfs de juiste basis is gevonden. De kosten waren aanmerkelijk gedaald, het materiaal was verbeterd en de Inspektie van het Brandweerwezen was volkomen tevreden. De paraatheid was toegenomen. Nog geen twee jaar later hadden we echter de poppen aan het dansen. Uit rapporten van de brandweerinspektie bleek, dat er niets meer deugde. De wagen uit het begin van de dertiger jaren werd een middeleeuws vehikel genoemd, dat in een museum thuis hoorde. Er konden onvoldoende manschappen in vervoerd worden en vaak als er controle was, liep het ‘ding’ niet. Een tijd lang werd de toenmalige gemeentesekretaris ingezet, om eenmaal per week de auto aan het pruttelen te krijgen en lukte dat niet, dan pas mocht er een monteur aan te pas komen. Op die manier werden kosten bespaard, want de sekretaris kreeg er niets extra’s voor. In 1956 werden uniformen beschikbaar gesteld via de B.B. (Bescherming Bevolking) en toen werden ook de stoute schoenen aangetrokken om een verhoging van f 50,- per brandweerman te vragen. In 1958 werden ook Hernen en Leur van een haspelwagen met slangen en een opzetstuk voorzien, om als eerste aanvalswagen dienst te kunnen doen. Duidelijk was al wel, dat door de bouw van de nieuwe brandweergarage in het dorp Bergharen in 1930 de stalling van een brandspuit in Hernen geen lang leven meer was beschoren en in de helft van de dertiger jaren is die pomp dan ook verdwenen. Er bleven wel enkele Hernense mannen lid van de brandweer, maar het merendeel kwam uit het dorp Bergharen. De ‘museumbrandweerauto’, waarvoor een goedkope monteur was aangetrokken in de persoon van Derk Snoeck in verband met het betrekken van een nieuw gemeentehuis, waardoor de sekretaris van zijn wekelijkse uurtje motor draaien werd ontheven, werd in 1959 verkocht voor f 1.250,- aan een petroleumhandelaar en het ‘ding’ loopt nog.
Er kwam een nieuwe brandweertrekker en die paste samen met de spuit niet meer in de bestaande garage. Van de dames Verheijen werd een nagenoeg leegstaande schuur gehuurd op het terrein bij het café, waar nu garage Coppes is gevestigd. De huur was betaalbaar: f 6,- per week en de brandweergarage werd voor f 2,- per week verhuurd aan een Bergharense vertegenwoordiger. In 1961 startte Max Coppes met een autogarage en was toch wel graag de brandweerauto kwijt. Het contract liep tot 1964, maar niettemin werd naarstig naar een oplossing gezocht en gevonden in twee gebouwtjes van bakker Burgers op de hoek van de Molenweg en de Elzendweg, tot dan toe in gebruik als bakkerij en graan- en meelopslag. Voor f 7.500,- werd de gemeente eigenaresse, verbouwde er nog f 2.500,- aan en vestigde er de brandweergarage en gemeentewerkplaats in. Een eerder plan om op het terrein van de oude vuilnisbelt bij het gemeentehuis te bouwen tegen de verhuurde oude brandweergarage aan was met f 15.000,-, als gevolg van een dure fundering, niet haalbaar. De brandweer ging steeds meer geld kosten. Materialen werden gemoderniseerd en er was dringend behoefte aan een nieuwe spuit en dan werd niet gedacht aan een losse spuit achter een wagen, die al eens verloren werd bij het passeren van de Tolbrug. Een moderne ingebouwde spuit, tevens geschikt voor vervoer van manschappen, was nodig en dan nog was het lang niet optimaal. De kosten waren bovendien zo hoog, dat werd geadviseerd, om eens met Wijchen te gaan praten. Op 30 juni 1964 besloot de raad bij Wijchen aan te sluiten en als ingangsdatum werd bepaald 1 november 1964. Voor f 2,- per inwoner was de gemeente veel goedkoper af dan met de kosten van rente en aflossing voor eigen materialen en daarbij nog de inmiddels nog al gestegen beloning. Ook thans, met f 8,- per inwoner, beschikken we nog over een goedkope en tegelijk uiterst goed geoefende en goed ingerichte brandweer van Wijchen.
Wijchense brandweer in aktie tijdens een boerderijbrand in 1975 aan de Elzendweg te Bergharen. De boerderij werd gered!
Daags voor Kerstmis brandde café de Toekomst te Hernen af. De brandweer kon het woongedeelte ten dele redden.
Er bleef wel een zgn. eerste aanvalsploeg van vier personen met een kleine spuit en een wagentje, welke achter een auto werd vervoerd. Deze werd ook gebruikt om tijdens de motorcrosses dienst te doen als brandwacht en soms om bij droog weer het stof te bestrijden. Maar ook daaraan kwam een eind. Het materiaal was in feite te gebrekkig en er werd geen geld meer aan nieuw materiaal besteed. Het viermanschap met Jan Buijs, Harrie van Haandel, Goos van Beuningen en Piet Leegstraten stopte er mee. Op 16 september 1977 kregen zij een waardig afscheid na respektievelijk 26-, 33-, 25- en 8-jarige trouwe dienst. Van de Koninklijke Nederlandse Brandweervereniging en de Nederlandse Vereniging van Brandweercommandanten kregen zij een onderscheiding, welke hen door burgemeester van Schaik werd opgespeld in aanwezigheid van het voltallige gemeentepersoneel en gemeenteraad in de kantine van het sportcomplex Schaarweide. Het best zal de brandweerlieden in herinnering blijven, dat ze de Wijchense brandweerlieden eens te glad af waren tijdens brandweerwedstrijden. Het is nu allemaal voorbij en de Wijchense brandweer waakt met goed getrainde manschappen en uitstekend materiaal, niet alleen voor brand, maar ook voor andere calamiteiten, nauwlettend op de veiligheid van inwoners en hun have en goed. De snelheid van het aanvoeren van de brandspuit ligt wel een aantal minuten hoger dan in de tijd van het paard. Intussen is er ook sinds een paar jaar een regionale brandweer en zelfs een blusboot. Zelfs al zal die boot de weteringen niet bevaren en Bergharen niet aandoen, uit solidariteit wordt er toch aan meebetaald. Trouwens: liggend nabij de drukst bevaren rivier van Europa, de Waal, met daarop ook vervoer van o.a. zeer brand-bare, giftige en explosieve stoffen, heeft Bergharen alle belang bij een blusboot op de Waal, die geschikt is om alle calamiteiten te bestrijden.