Op 3 januari 1818 deelden Gedeputeerde Staten aan de heer gemeente-Schout van het Schoutambt Bergharen mede, dat tot assessoren (te vergelijken met wethouders) tevens leden van de gemeenteraad, bij hun besluit van 29 december 1817 waren benoemd T.A. van Gelder (de oud-burgemeester dus) en G. Gramser en tot lid van de raad A. Bastiaans en A. Willems. Het schoutambt ressorteerde onder ’t Hoofdschoutambt Maas en Waal. Op 31 januari 1824 werd vastgesteld ‘het Reglement van orde voor de Gemeenteraadsvergaderingen van het Schoutambt Bergharen’. Er zijn nog al wat opvallende gegevens uit dit reglement te melden zoals vergaderdatum van de eerste dinsdag van de maand. Viel deze (dins)dag op een zondag (het stond er en dus wilden wij dit de lezer niet, onthouden) of feestdag, dan werd de vergadering een dag verschoven. Extra vergaderingen waren mogelijk wanneer de schout of twee leden dit nodig achtten, maar was er ‘gemis van werkzaamheden’ en de vergadering daardoor ‘overtollig’ dan werd uitgesteld. Zonder geldige reden weg blijven uit de vergadering leverde een boete op van ‘veertig cents’ en een half uur te laat komen een boete van ’tien cents’. De helft van het aantal leden was slechts nodig om de vergadering door te laten gaan, hetgeen uiteraard een gevolg is van het gering en even aantal van vier raadsleden. De afwezigheid en het ontijdig opkomen moest netjes door de secretaris worden aangetekend. De voorzitter werd president genoemd. Besluiten werden genomen met meerderheid van stemmen en bij staking van stemmen besliste de schout en niet de president.
Het kon namelijk ook voorkomen, dat de schout afwezig was en dan moest de oudste assessor als president optreden. Eenzelfde situatie kennen we nu nog bij het College van Burgemeester en Wethouders. Interrumperen bij het uitbrengen van een stem was verboden. Bepaalde stukken konden in handen van leden van de raad worden gesteld. Met zo’n gering aantal raadsleden van vier (inclusief de wethouders) was men al gauw de klos, want men mocht zich niet aan bepaalde werkzaamheden onttrekken. Tegenwoordig worden daar uitgebreide commissies voor ingesteld. Het reglement werd niet ondertekend door het schoutambt, maar namens het gemeentebestuur door de schout en de secretaris (een combinatie van functies) en een assessor (wethouder), een situatie, die we op enkele plaatsen in ons land nog kennen waar de burgemeester tevens secretaris is. Duidelijk blijkt wel, dat schoutambt en gemeentebestuur lukraak door elkaar werden gebruikt. Het burgemeesterschap werd officieel pas ingevoerd in april 1807 door Koning Lodewijk Napoleon. In de grondwet wordt hij niet eens genoemd. Daar is sprake van voorzitter.