Over electriciteit werd voor het eerst gesproken in de raadsvergadering van 14 april 1914. Er was een brief binnen gekomen van de gemeente Groesbeek en van Ingenieur Verdam uit Velp. Deze laatste had de gemeenten Groesbeck, Mook, ,Heumen, Overasselt, Batenburg en Bergharen uitgenodigd voor een bespreking op 27 april 1914 in Nijmegen, over aanleg van electriciteit. Ir. Verdam had een zestal vragen voorgelegd en daarop zouden Burgemeester en Wethouders en het raadslid Burgers wel eens van repliek dienen. Op 20 mei 1914 lichtte de voorzitter de raad in over de lezing die Ir. Verdam hield. Ook Gedeputeerde Staten hadden hier uitvoerige bescheiden over toegezonden. Het kardinale punt daarbij was, dat er door de gemeente een garantie moest worden gegeven, dat er voor de eerste zes exploitatiejaren per jaar minstens voor f 990,- per dorp voor Bergharen en voor Hernen aan stroom zou worden afgenomen.
Men had gemeend, dat de Provincie genoegen zou nemen met 50 centen per inwner in de kom per jaar zoals ook met Wijchen blijkbaar was overeengekomen. Ir. Verdam liet echter weten, dat niet per kom-inwoner, doch voor het totaal aantal inwoners moest worden betaald. Verder hadden de heren Metelerkamp en Ebendaal laten weten, dat er niet over gedacht werd hun eigendommen in Hernen, welke verhuurd waren, van electriciteit te voorzien. Het risico werd te groot en met vijf tegen twee stemmen (A.W. Schreven en W.H. van Beuningen) werd het voorstel verworpen. Wel kon aan de Provincie worden medegedeeld, dat aansluiting niet ongaarne zal worden gezien. Wel licht uit het knopje maar geen geld om de stroom te betalen, want niet alleen de gemeente, doch ook de kombewoners waren financieel niet sterk.
Op 22 juli 1918 waagde de burgemeester een nieuwe poging. Hij was door een aantal inwoners benaderd, die met het oog op de komende winter wel electriciteit wensten. Hij had zelfs een begroting van de vermoedelijke kosten ontvangen n.1. f 26.500,-. De raadsleden vielen bijna achterover van hun stoelen. Er mee de ijskast in. Op 3 maart 1921 bracht de voorzitter een voorstel ter tafel om zeven straatlantaarns over te nemen van de gemeente Valkenswaard voor f 15,- per stuk. Raadslid Baar wilde er niet aan, de rest wel en het raadslid Reijnen moest in Valkenswaard deze lantaarns maar eens gaan bezichtigen. Zeven lantaarns, zeven raadsleden, bij ieder raadslid dus eentje voor de deur. Het zijn geen verdachtmakingen, alleen uitlatingen van mensen, die de gewoonte hebben om raadsleden in een kwaad daglicht te stellen. Het was n.1. de pastoor van Bergharen, de dichter A. Huybers, die naar de lantaarns had gevraagd en niet zeven doch twee. Een bij het gemeentehuis en een bij het postkantoor. Geen electrische uiteraard, want electriciteit was er niet.
Tegelijkertijd vroeg de pastoor, om verdere vervuiling van de kerkhofmuur tegen te gaan, naar plaatsing van een urinoir. De raad had er oren naar en hielp daarmee menig kerkbezoeker uit de nood. Het ‘ding’ werd geplaatst achter de kerkhofmuur vlak bij de smederij van Bertus Kersten. Dit punt is dan wel buiten de orde van dit hoofdstuk, maar kan wel als positief ervaren worden in de wirwar van de stroomverbinding.
In 1922 kwam er weer wat licht in deze zaak. De P.G.E.M. had plannen om een kabel te leggen van Wijchen naar Deest en zou daarbij de gemeente Bergharen passeren. Niet alleen gemakkelijk, maar waarschijnlijk ook nog voordelig. De P.G.E.M. werd benaderd. Er kwam een onderzoek en in 1923 werd al gezocht naar een geschikte ruimte voor een transformatorhuisje. Toch kwam er weer niets van terecht. Intussen kwam de watersnood op 31 december 1925 en op 30 augustus 1926 werd in de raad gezegd, dat het op dat moment niet gepast was over electriciteit te praten gezien de financiële moeilijkheden voor de meeste mensen als gevolg van de watersnood.
Tegen het einde van het jaar vertelde de voorzitter dat het publiek weer electrificatie wilde. Ook werd er gefluisterd, bracht hij naar voren, dat de burgemeester dit zou tegen houden. Dit bestreed hij. Hij was wel terdege voorstander, maar kon het niet verantwoorden tegenover de gedupeerde inwoners. Hij had hierover met hooggeplaatste en wijze lieden gesproken en die hadden het hem ontraden. In september 1927 had de burgemeester een gesprek met de directeur van de P.G.E.M., maar die zei, dat er in dit jaar geen enkele kans was op electriciteit. Mogelijk wel in 1928. Wel deed hij toezegging om nog in 1927 ambtenaren langs de huizen te sturen voor acquisitie. Daarna kon een kostenberekening worden opgemaakt en worden vastgesteld of de electriciteit onder aannemelijke voorwaarden was te leveren. Afgesproken werd, dat op vele plaatsen in de gemeente een bekendmaking zou worden aangeplakt, opdat de inwoners er al vast over zouden kunnen denken. Tevens moest terzake worden ingelicht baron van Verschuer in Leur, de pastoor van Hemen en meester de Groen in Hemen. Dezen hadden kennelijk bij herhaling naar de stand van zaken gevraagd. Op 21 oktober 1927 kwam ene heer Roelofs nog eens in de vergadering van Burgemeester en Wethouder vertellen, dat er dit jaar van aansluiting niets meer terecht kwam. In december zou de rondgang langs de huizen volgen. Wanneer er in 1928 door de Commissarissen van de P.G.E.M. voldoende kapitaal beschikbaar werd gesteld, kon verder onderhandeld worden. In april 1928 was er nog niets bekend en werd P.G.E.M.-afgevaardigde Stichter uit Druten aan de jas getrokken.
Op 20 juni 1928 informeerde de raad weer en op 24 augustus 1928 werd het besluit genomen Burgemeester en Wethouders te machtigen het gemeentehuis en arrestantenlokaal aan te sluiten op het electriciteitsnet. Voorts was de rondgang een groot succes. In Bergharen deed 93% mee, in Hernen bijna alle eigenaren en in Leur zelfs 100% . Burgemeester en Wethouders werden tevens gemachtigd de nodige geldlening te sluiten. De inwoners kregen n.l. de kans om een voorschot van de gemeente te krijgen. In mei 1929 werd er onderhandeld over straatverlichting en er werd vervolgens besloten de officiële vergunning tot electrificatie af te geven. Voor de bouw van een drietal transformatorhuisjes in Bergharen, Hernen en Leur, werden stukjes grond in erfpacht uitgegeven. In juli 1929 werden vijftien punten voor de straatverlichting vastgesteld. De electriciëns stroopten de gemeente af om klandizie. Dat waren van Thiel uit Horssen, van Kempen uit Malden, Modderkolk en Peters uit Wijchen, van Eck en Co. uit Wijchen en Nijmegen en van den Berg uit Tiel. De voorschotten, welke werden gevraagd, lagen tussen f 13,29 1/2 en f 99,11. Dit trof alleen de aanleg binnen in huis. Welke prijzen werden berekend illustreert de volgende rekening.
Niet alle percelen werden aangesloten. De gebieden achteraf moesten zich blijven behelpen met walmende petroleumlampen en flakkerende kaarsen. Met strijkijzers met een gloeiende bout en de stallantaarn in plaats van de looplamp. Het ging hier over de Hoekgraaf, de Breekwagen, het Neerveld en het stukje Leurseweg nabij de watertoren. De Hoekgraaf kwam aan de beurt in 1954 en bracht het er met de kosten bijzonder goed af. De raming was f 300,- per perceel en de uiteindelijke aansluitkosten lagen hier ruim de helft onder. De Breekwagen kwam klaar met wat honderdjes, maar het Neerveld liep op tot f 3.000,- per perceel. Electriciteit was niet meer te missen en dus ging het toch door. Tenslotte de Leurseweg als sluitstuk in 1956. In deze gevallen werden voor de aansluitkosten geen rentegevende, doch renteloze voorschotten verstrekt en in twintig jaar terugbetaald via maandelijkse nota’s bij het electriciteitsgebruik. De leidingen in de woningen kwamen daar als extra kosten voor de bewoners bovenop. Waar men toen, vanwege de krappe beurs tegen op zag, lacht men nu om. Het leed is al lang geleden en het licht brandt overal nog in grote overvloed. De straatverlichting werd van het ene jaar in het andere uitgebreid. In februari 1964 leidde dit tot de volgende dichterlijke ontboezeming:
‘T SCHIJNERKE
(vrij naar ’t Schrijverke van Guido Gazelle)
O lamperdelamp met oewe witte kop
Wá zie ik oe gére daar boven inde top!
Gij leeft en gij schijnt en gij straalt er zo mooi
’t Kan regenen of vriezen of ook bij dooi
Als ’t donker is zijt gij present.
‘k Begrijp niet hoe ge dat weet, van buiten ook kent
Gij gaat aan en uit en steeds weer op tijd
‘k Zie daarvoor noch jongen noch meid…
O lampeke zeg mij eens hoe gij schijnt
Waar haalt gij dat licht toch vandaan?
En waar blijft het als ’t verdwijnt
Waar gaat dat in ’s hemelsnaam op aan?
En oew stralen zijn witter dan wit
Gij bundelt ze samen, ze staan in ’t gelid.
Niet één die er verschuift of eens anders soms schijnt
Ge wordt nooit groter, maar ook nooit verkleind.
Voor ons zijt ge een weldaad, ’n heerlijk genot
Blijf schijnen en stralen en ga nooit kapot!
Maar ik weet nog niet vanwaar dat licht nu wel komt
Als ik er over prakkezeer, dan sta ik verstomd…
En het lampeke het antwoordde maar niet
Geen kop die bewoog, ’t is niets dan licht dat ge ziet…
MAAR TOEN… ja toen kwamen er Toon én Goos en Wim en Cor en Bertus en Piet
Die zeiden me: ‘Weet gij dat nog niet?
Dat licht komt van boven, dat komt uit de lamp
Voor ouden is ’t een zegen, voor tieners soms een ramp
Maar duur zal ’t wel kosten, ze durven er aan
Vroeger was dat niet nodig, toen mochten we na achten echt niet meer gaan…
Ook straatverlichting was een gewild onderwerp tijdens de rondvraag van de raadsvergaderingen. Er was altijd wel ergens een lamp kapot of een lichtpaal, die verzet moest worden of een vernieling door de jeugd of door aanrijdingen. De laatste jaren kwamen de bezuinigingen om de hoek kijken. Uitbreiding heeft alleen nog maar plaats in nieuwbouwwijken. De verlichting is ’s avonds op vele plaatsen korter gaan branden. Op vitale punten, op b.v. hoeken van wegen blijft de nachtverlichting wel branden. De tijd, dat men dacht dat de bomen tot de hemel groeiden, is voorbij en waarschijnlijk voorgoed voorbij.
Windgenerator van de gebr. van Kerkhof in de Broekstraat te Hernen.
De tijd dat de straatverlichting op dagverlichting leek en tot de hemel scheen eveneens. Intussen is op een enkel stukje na overgeschakeld van boven- naar ondergronds met veel minder storingen. De oude straatlantaarns zijn nu zeer schaars en erg gewild als antiek. Ook de stallantaarns en de petroleumlampen. Door de gemeenteraad werd in zijn vergadering van 4 december 1929 besloten om de petroleumlamp van de raadzaal bij inschrijving te verkopen. In de vergadering van 25 februari 1930 werd medegedeeld, dat de lamp aan de hoogste inschrijver was gegund voor f 10,50. De aanleg van de electriciteit had gunstige gevolgen voor de landbouw. In 1930 en 1931 werd een groot aantal hinderwetvergunningen afgegeven voor het plaatsen van electromotoren voor kleinere dorsmachines op de bedrijven. Vijf P.K. was het meest in zwang, maar een iets grotere boer had liever een motor van zeven en een half P.K. Ook voor de bakkers en de aannemers, de timmerfabrieken en de smederijen was de electromotor een uitkomst. En wat zouden we thans moeten beginnen zonder electriciteit in huis?
Toch is dit alles niet probleemloos. Electriciteit vereist energie en door het enorm gestegen gebruik van electriciteit moest naar nieuwe energiebronnen gezocht worden en daarbij zijn grote problemen ontstaan rond de stroomenergie. Naarstig is en wordt er nog steeds gezocht naar vervangende energie en met name zonne- en windenergie. Ook daarin staan de inwoners van deze gemeente niet stil en is reeds drie jaar geleden de eerste windgenerator in Hernen van start gegaan. Hoop dus voor de toekomst, want er zullen er ongetwijfeld nog wel meer volgen.